Tegenwoordig heeft een
dak
aan alle kanten een afwatering die de
gevels
vrij houdt van regenwater.
Dat was vroeger wel anders, en de gevels waren nog wel gevoeliger voor nattigheid dan nu. De middeleeuwse
vakwerkhuizen
met een
vlechtwerk-wand
die met
leem
aangestreken was, kon maar beter niet te lang nat blijven. De strooien of
rieten daken
hadden daarom een fors
overstek, waardoor in de stad
diepe huizen
flink afstand van elkaar moesten houden: de
ozendrop
was de druipstrook die voor de afwatering moest zorgen.
Toen
dakgoten
in combinatie met een
harde dakbedekking
dat probleem oplosten, konden de diepe huizen dichter bij of met een
zakgoot
zelfs tegen elkaar gebouwd worden.
Toch zijn er ook nu nog steeds gootloze daken of dakschilden. Veel
romano-gotische kerken
hebben hun gootloze beeld gehouden (of weer terug gekregen). Een
torenspits
wordt er ook niet altijd fraaier op wanneer die rijkelijk voorzien wordt van goten en
regenpijpen. Kleine
dakschilden,
zoals die van een
dakkapel,
vangen zo weinig regen dat een dakgoot meestal niet echt nodig is.
In al deze gevallen helpt het wanneer het
dak(je) een fors
overstek
heeft: hoe verder van de gevel het water druipt, hoe beter het is.
Tekst: Jean Penders, 04-2005. Bronnen: zie literatuurlijst. Foto: Jean Penders